1. Het GGMMI of gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen – Geschiedenis en principes.
Het Belgische systeem voor de vorming van de lonen in de privésector is hoofdzakelijk conventioneel.
In het algemeen wordt het loon in België immers bepaald via collectieve arbeidsovereenkomst en per activiteitssector. Het eerste minimumloon in België kwam er in de jaren '30 op initiatief van een paritair comité, de Nationale Gemengde Mijncommissie. De invoering van een minimumloon werd beetje bij beetje overgenomen door andere paritaire comités, maar een aantal werknemers viel niet onder een paritair comité en had dus geen recht op het minimumloon. Het was in het interprofessioneel akkoord van 1973 dat de werkgeversorganisaties instemden met het verzoek van de vakbonden, om de autonomie van de sectoren te bewaren: "De ondertekenende partijen hebben het verzoek van de vakbonden om een gewaarborgd minimummaandloon in te voeren voor alle werknemers, teneinde hen een bestaansminimum en een sociaal minimum te garanderen, grondig bestudeerd."
Zo zijn de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 en nr. 23 er gekomen om enerzijds het principe van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen (GGMMI) te bekrachtigen door de paritaire comités de nodige maatregelen te laten nemen om dat principe uit te voeren (door met name het loonbegrip en de indexeringsformule te bepalen), en om anderzijds het minimumloon in te voeren in de activiteitssectoren waar er geen paritaire comités bestaan. Aldus geldt de invoering van een minimumloon voor de hele privésector.
Met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 is een coördinatie van die twee overeenkomsten tot stand gekomen.
Nu nog steeds liggen enkel de sociale partners aan de basis van de sectorale baremieke weddeschalen en de minimumlonen, zowel op interprofessioneel als op sectoraal niveau, of het nu gaat om de bedragen, de nadere regels voor de indexering of de dekking.
De wetgever grijpt enkel in op dat niveau om de tussen sociale partners onderhandelde collectieve arbeidsovereenkomsten bindend te verklaren. Alleen voor regelingen zoals flexi-jobs, startersbanen en de vergoeding die wordt toegekend in het kader van verenigingswerk zijn de lonen bij wet vastgelegd.
IAO-verdragen nr. 98 betreffende het recht van organisatie en collectief onderhandelen en nr. 154 betreffende het collectief onderhandelen, die België heeft geratificeerd, versterken het model voor het Belgisch sociaal overleg en het conventionele karakter van de vorming van de minimumlonen in België nog verder.
2. Het GGMMI bekrachtigd door cao nr. 43
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 regelt tegenwoordig de kwestie van het minimumloon in België. Hoewel de overeenkomst suppletief van aard is, in die zin dat ze van toepassing als er geen opgericht paritair comité is of als dat niet werkt, is ze in de eerste plaats verbindend omdat ze het bedrag van het minimumloon vastlegt dat zal gelden voor alle werknemers van 18 jaar of ouder die arbeidsprestaties verrichten in het kader van een arbeidsovereenkomst. Geen enkel loon mag ooit lager zijn dan het bij deze overeenkomst vastgelegde minimumloon.
Indien de sector-cao een minimumloon voorschrijft, mag de individuele arbeidsovereenkomst geen lager loon opleggen, maar wel een hoger loon toekennen (onderhandelingsvrijheid).
Het GGMMI is niet helemaal identiek aan een minimummaandloon. In het GGMMI zijn bepaalde sommen begrepen die in de loop van het jaar worden uitbetaald (bijvoorbeeld: een eindejaarspremie of dertiende maand wordt in aanmerking genomen om na te gaan of het GGMMI nageleefd wordt).
Het GGMMI waarin cao nr. 43 voorziet, is niet van toepassing op jongeren tussen 18 en 20 jaar die tewerkgesteld zijn op grond van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, voor wie het lagere GGMMI dat werd bekrachtigd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 50 van 29 oktober 1991 blijft gelden. Het is evenmin van toepassing op jongeren die een stelsel van alternerend leren en werken volgen, noch op jongeren van 16 en 17 jaar.
Vervolgens werd de overeenkomst nr. 43 meermaals gewijzigd, om de wil van de sociale partners weer te geven die ze via meerdere interprofessionele akkoorden kenbaar hebben gemaakt om het minimumloon stapsgewijs te verhogen (door middel van de cao's nr. 43 bis van 16 mei 1989, 43 quater van 26 maart 1991, 43 nonies van 30 maart 2007, nr. 43 undecies van 10 oktober 2008 en 43 duodecies van 28 maart 2013).
In navolging van het afsprakenkader dat de sociale partners op 25 juni 2021 sloten binnen de Groep van Tien, wordt het bedrag van het GGMMI met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43/15, gesloten op 15 juli 2021, via afzonderlijke aanpassingen verhoogd op 1 april 2022, 2024 en 2026.
In stap 1 wordt het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen vanaf 1 april 2022 op een uniek bedrag gebracht, waardoor de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 wegvallen. Bovendien wordt het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen verhoogd met 76,28 euro bruto.
Aangezien de spilindex tussen het sluiten van cao nr. 43/15 op 15 juli 2021 en 1 april 2022 drie keer werd overschreden, wordt het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen, met inbegrip van de verhogingstoeslag, door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43/16 aangepast op 1 april 2022 om rekening te houden met die indexoverschrijdingen (zie de tabel met de evolutie van de bedragen van het minimumloon).
Sedert 1 april 2024 bedraagt het GGMMI € 2.029,88/maand voor werknemers van 18 jaar en ouder.
Vanaf 1 april 2024 (stap gerealiseerd door cao 43/17) en 1 april 2026 zal het gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen telkens met 35 euro verhoogd worden (zie het afsprakenkader van 3 april 2023). Van die € 35 bruto draagt de werkgever de brutoloonkostenstijging die voortvloeit uit de door de sociale partners in de respectievelijke IPA’s overeengekomen loonnorm. Via de fiscale hervorming wordt het totale nettoresultaat van de stijging voor de werknemer opgetrokken tot € 50 per maand en per stap. (Afsprakenkader)
Als conventioneel instrument met specifieke bepalingen wordt nog gewezen op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 25, waarin het beginsel van de gelijke beloning voor mannen en vrouwen wordt nagestreefd, waarbij zo het Europese Acquis Communautaire wordt omgezet. Het beginsel van het minimumloon is bovendien ook verworven voor de werknemers met een handicap en de deeltijdse werknemers via de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 26 en nr. 35.
3. Recente adviezen over de GGMMI
Advies nr. 2.237 van 15 juli 2021
Afsprakenkader van 25 juni 2021 – Uitvoering
Advies nr. 2.277 van 9 maart 2022
Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de .programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de socialezekerheidsbijdragen
Advies nr. 2.278 van 9 maart 2022
Compensatie verhoging minimumloon in het kader van het sociaal akkoord van 25 juni 2021 voor werkgevers behorend tot “categorie 2 en 3” van de structurele vermindering sociale zekerheid
Advies nr. 2.368 van 30 mei 2023
Afsprakenkader van 6 april 2023 – Uitvoering
4. Adviezen over het minimumloon op Europees niveau
Advies nr. 2.197 van 5 februari 2021
Voorstel van de Europese Commissie van 28 oktober 2020 – Conventionele aard van het Belgische systeem voor de vorming van de minimumlonen voor de privésector
Advies nr. 2.198 van 5 februari 2021
Europees minimumloon – Voorstel van de Europese Commissie
Advies nr. 2.369 van 30 mei 2023
Omzetting van Richtlijn (EU) 2022/2041 van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie